Terwijl misinformatie verwijst naar de toevallige, onbewuste verspreiding van onjuiste informatie, is desinformatie niet alleen onjuist, maar uitdrukkelijk gericht op misleiding en wordt zij verspreid met het doel ernstige schade te berokkenen.
Desinformatie kan worden verspreid door overheids- of niet-overheidsactoren. Zij kan een groot aantal mensenrechten aantasten door de respons van overheidsbeleid te ondermijnen of spanningen in tijden van gewapende conflicten op te voeren.
Er bestaat geen universele definitie van desinformatie. Gezien de vele en uiteenlopende contexten waarin desinformatie kan voorkomen – waaronder verkiezingsprocessen, volksgezondheid, gewapende conflicten of klimaatverandering – zou één enkele definitie niet volstaan.
Een respons op basis van mensenrechten
Zowel de Algemene Vergadering als de Mensenrechtenraad hebben opgeroepen tot een respons op desinformatieverspreiding die het recht op vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om informatie te zoeken, te ontvangen en te verstrekken waarborgt. Dat is vastgelegd in artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en artikel 19, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
Het recht op vrijheid van meningsuiting omvat ook kritische uitingen, waaronder uitingen die maatschappelijke normen ter discussie stellen, uitingen in de vorm van ironie, satire, parodie of humor, of de onjuiste interpretatie van feiten of gebeurtenissen. Dat recht mag niet onrechtmatig worden beperkt onder het mom van de bestrijding van desinformatie.
Benaderingen die eenvoudige oplossingen voor dit complexe probleem zoeken, zullen waarschijnlijk legitieme meningsuiting censureren die wordt beschermd door internationale mensenrechtenwetgeving. Dergelijke al te ruime beperkingen kunnen de maatschappelijke problemen verergeren en het wantrouwen en de desinteresse bij het publiek vergroten, in plaats van bij te dragen aan de oplossing van de onderliggende problemen.” (A/77/287)
In plaats van beperkingen op te leggen, worden landen aangemoedigd vrije en onafhankelijke media te bevorderen en te beschermen. Transparantie en toegang tot informatie moeten worden gemaximaliseerd om het vertrouwen in openbare instellingen, bestuur en processen te versterken. Landen moeten ook streven naar een grotere debatcultuur en publieke participatie op alle niveaus.
Sommige landen hebben programma’s voor digitale mediavaardigheden opgezet om een veerkrachtige en zinvolle online participatie mogelijk te maken. Dergelijke initiatieven zorgen voor kritisch denkvermogen waarmee mensen desinformatie kunnen identificeren, weerleggen en ontkrachten.
De VN roept landen ook op om te investeren in instrumenten die onafhankelijke feitencontrole ondersteunen en daarbij journalisten en het maatschappelijke middenveld te betrekken.
Volgens de VN-richtlijnen voor het bedrijfsleven en mensenrechten moeten lidstaten bedrijven aanmoedigen de mensenrechten te eerbiedigen. Dat kan in de praktijk worden omgezet door onder meer van bedrijven te eisen dat ze de transparantie rond hun beleid over desinformatie vergroten, met het maatschappelijke middenveld samenwerken, of gebruikers meer controle geven over hun online ervaringen.
Beperkingen van de vrijheid van meningsuiting zijn alleen in uitzonderlijke omstandigheden toegestaan. Als beperkingen worden opgelegd, moeten ze juridisch gerechtvaardigd zijn, noodzakelijk zijn voor de bescherming van individuele rechten of de nationale veiligheid en evenredig zijn. Beperkingen mogen in de praktijk niet dienen om het recht op vrije meningsuiting te beknotten.
Lidstaten moeten degenen die nationale, raciale of religieuze haat verspreiden ter verantwoording roepen. Artikel 20, lid 2, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepaalt dat oorlogspropaganda of het verspreiden van nationale, raciale of religieuze haat die aanzet tot discriminatie, vijandigheid of geweld bij wet verboden is.