Olivier De Schutter: “Verarming in Europa meest zichtbaar op het gebied van voeding”

Olivier De Schutter, een Belgische advocaat en professor in internationaal recht, neemt sinds 2020 de rol van speciale VN-rapporteur voor extreme armoede en mensenrechten waar. Hij werd daarvoor door de VN-Mensenrechtenraad aangesteld als onafhankelijk expert.

De Schutter was eerder lid van het VN-Comité voor Economische, Sociale en Culturele Rechten van 2015 tot mei 2020. In dit interview met UNRIC analyseert hij inflatie, armoede en koopkracht binnen de Europese Unie. Op 20 oktober presenteert hij voor de Algemene Vergadering van de VN een nieuw rapport over “Werknemers in armoede: een op mensenrechten gebaserde benadering van de lonen”, dat vertrekt vanuit de observatie dat meer dan één op de vijf werknemers wereldwijd in armoede leeft.

In juli 2023 meldde een vooraanstaande Amerikaanse zakenkrant dat “Europeanen steeds armer worden”, gedeeltelijk als gevolg van inflatie. In hoeverre is de koopkracht van Europeanen gedaald?

De vraag is of sociale bescherming en lonen gelijke tred houden met de inflatie. In 2022 stegen de lonen in de EU met 4,2%. Als we rekening houden met een inflatie van 8,4% in datzelfde jaar, betekent dit een reële koopkrachtdaling van meer dan 4%. In Italië, is de situatie nog zorgwekkender, daar zien we een daling van de reële lonen met 12% tussen 2008 en 2022.

Drie EU-lidstaten, België, Luxemburg en Cyprus, hanteren een systeem van automatische loonindexering die de inflatie volgt. Die landen worden niet geconfronteerd met de loon-inflatiespiraal waar economen voor vrezen. Studies van het IMF tonen aan dat wanneer de inflatie wordt ingevoerd, loonindexatie niet leidt tot die spiraal.

De inflatie in 2022 werd veroorzaakt door stijgende energieprijzen, ten gevolge van het conflict in Oekraïne, maar ook door speculatie op de energiemarkten. Daarnaast speelden stijgende voedselprijzen een rol, aangewakkerd door speculatie op de landbouwmarkten. Het systeem van loonindexering op basis van inflatie is een effectieve manier om Europeanen te beschermen tegen het risico op armoede als gevolg van terugkerende inflatie.

In elk geval verplicht het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten Staten om inkomens, inclusief sociale uitkeringen, te indexeren op basis van de kosten van levensonderhoud.

Er zijn anti-diefstalapparaten verschenen op biefstukken in Duitse supermarkten, terwijl winkeldiefstal in Europa toeneemt. In 2022 meldde politie in Frankrijk een stijging van 14,7% en in Nederland een stijging van 25%. Een zorgwekkend verschijnsel voor Europa?

Winkeldiefstal is ongetwijfeld een symptoom, want de verarming van de Europeanen is het meest zichtbaar op het gebied van voeding.

Huishoudelijke uitgaven omvatten verschillende vaste posten, zoals huur, vervoer, energie voor verwarming en gezondheidszorg, naast andere “variabele” uitgaven zoals voedsel. Naarmate de verplichte uitgaven stijgen, bezuinigen huishoudens op niet-essentiële uitgaven, met voedsel op de eerste plaats.

Bovendien leidt dit tot minder gevarieerde en ongezondere eetgewoonten, met heel problematische gevolgen voor voeding, vooral bij kinderen. Alle niet-overdraagbare ziekten die in verband worden gebracht met “junk food”, zoals diabetes type B, maag- en darmkanker en ziekten die gelinkt zijn aan obesitas, treffen vooral de meest kwetsbare gezinnen met ouders van het laagste opleidingsniveau. Dat is een meetbare en vastgestelde sociale ongelijkheid.

Volgens een rapport van het World Inequality Lab, gepubliceerd in 2022, ontvangt de top 10% van de rijkste mensen op aarde maar liefst 52% van alle inkomsten. De armste helft van de wereldbevolking slechts 8,5%. Betekenen die cijfers iets?

Ja en nee. Lange tijd definieerden sociale wetenschappen armoede als een gebrek aan inkomen om te voorzien in basisbehoeften voor een waardig leven, zoals huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs. Vandaag zijn we ons ervan bewust we dat armoede niet als een absolute waarde, maar als een relatieve waarde moet worden geanalyseerd. Armoede en sociale uitsluiting worden ervaren zodra de welvaartskloof tussen rijk en arm binnen een samenleving groter wordt, terwijl tegelijkertijd nieuwe sociale verwachtingen ontstaan.

Onderzoek door ATD Vierde Wereld in samenwerking met de Universiteit van Oxford over de verborgen dimensies van armoede koppelt het gevoel van sociale uitsluiting, de schaamte die we voelen, niet alleen aan het vermogen om in basisbehoeften te voorzien. Moderne armoede hangt ook samen met het mediane inkomen en met aspiraties. Ik verwelkom het feit dat de EU een volwaardige definitie van armoede heeft, gebaseerd op drie criteria: ernstige materiële deprivatie om absolute armoede te meten, een inkomen onder 60% van het mediane inkomen om relatieve armoede te meten, en de situatie waarin beide ouders niet werken om huishoudens met het hoogste armoederisico te identificeren.

In de EU wordt het minimumloon gedefinieerd als een relatieve maatstaf, rekening houdend met het mediane inkomen. Dat is uiterst belangrijk. De cijfers die je aanhaalde gelden internationaal en zijn belangrijk, maar opiniepeilingen tonen aan dat inkomensongelijkheid van belang is binnen de samenleving waarin mensen leven. We moeten daarom analyseren hoe de ongelijkheid in elke samenleving toe- of afneemt, om ons te leiden in de keuze van de te nemen maatregelen.

In 2022 liep volgens Eurostat 8,5% van de werknemers in de EU het risico op armoede op het werk. Hoe interpreteer je dit?  

Het idee dat werk een middel is om mensen uit de armoede te tillen, heeft soms geleid tot werkonzekerheid, zoals minderwaardige statuten, deeltijdwerk en “mini-jobs”. Die vormen van werk bieden minimale sociale bescherming en lonen die niet beschermen tegen armoede. In feite is de groeiende werkonzekerheid de prijs die we betalen door onze focus op hogere werkgelegenheid, ten koste van waardig werk.

Toegang tot werk is uiteraard belangrijk in de strijd tegen sociale uitsluiting en om werklozen te helpen hun waardigheid terug te vinden, maar het mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van het werk en het loonniveau.

Ik begrijp dat, om mensen aan te moedigen weer aan het werk te gaan en om “werkvalkuilen” te vermijden, men ervoor pleit dat mensen die sociale bijstand ontvangen die steun moeten behouden wanneer ze werken. Dat mag echter niet resulteren in subsidies voor werkgevers die ontoereikende lonen betalen, wat ik zeer problematisch vind. We moeten vooruitgang boeken op vlak van sociale bijstand en minimuminkomens, zoals de EU doet, en tegelijkertijd moeten we ervoor zorgen dat het minimumloon worden vastgesteld op een niveau dat bescherming biedt tegen armoede.

De strijd tegen armoede in Frankrijk wordt ernstig bemoeilijkt door het fenomeen van niet-gebruikte sociale uitkeringen. Is dit specifiek voor Frankrijk, of speelt hetzelfde fenomeen ook elders in Europa?

Uit de meest recente cijfers van onderzoekers aan de Universiteit Grenoble-Alpes en de Direction de la recherche des études et des évaluations statistiques (Directoraat Onderzoek, Studies en Statistische Evaluaties of DREES) blijkt dat in Frankrijk 34% van de potentiële ontvangers, geen gebruikmaakt van het solidariteitsloon (of – dat is meer dan een derde van wie er recht op heeft.

Maar de situatie in Frankrijk is geen uitzondering. In België ligt het percentage op 46%. Met andere woorden, bijna de helft van het potentiële doelpubliek voor een leefloon maakt er geen gebruik van. In Spanje heeft volgens officiële schattingen 57% van het doelpubliek het minimum leefloon in 2020 niet ontvangen; in Duitsland is dat 35%.

Op papier lijkt de sociale bijstand in de EU genereus en zou die de meeste mensen moeten dekken. In de praktijk zijn het echter juist de armste mensen die er geen gebruik van maken door een beperkte toegang tot informatie, administratieve obstakels, de nodige documentatie, enz.

Brussel, als hoofdstad van Europa, is de armste stad van België – volgens nationale statistieken loopt maar liefst 38,8% van de Brusselse bevolking het “risico op armoede en sociale uitsluiting” (AROPE), vergeleken met het nationale gemiddelde van 18,7%. Het gaat om huishoudens die onder de nationale armoedegrens leven, die is vastgesteld op €1.366 per maand voor een alleenstaande en €2.800 per maand voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen. Hoe analyseert u die cijfers?

Dat cijfer van bijna 40% voor Brussel is opvallend, maar duidt vooral op aanzienlijke ongelijkheid binnen het Brusselse Gewest. Net als elders in Europa wordt het risico op armoede gedefinieerd als een inkomen dat lager is dan 60% van het mediane inkomen.

Gelukkig betekent dat cijfer niet dat 40% van de Brusselaars niet kan voorzien in hun basisbehoeften, maar het is wel een waarschuwingssignaal dat serieus genomen moet worden. Het geeft aan dat specifiek beleid nodig is, met name om de toegang tot werk voor langdurig werklozen te verbeteren en specifieke maatregelen voor migrantengemeenschappen, die het grootste risico lopen.

Betekent ongelijkheid aanpakken noodzakelijkerwijs de rijksten belasten, belastingontduiking bestrijden en ‘superwinsten’ aanpakken?

Die maatregelen maken deel uit van het bredere scala aan instrumenten, maar belastingen zijn niet het enige instrument. We kunnen armoede en ongelijkheid bestrijden door openbare diensten beter te financieren. Paradoxaal genoeg zijn openbare diensten voor de hele bevolking vaak gemakkelijker te financieren, zelfs als ze meer kosten, omdat de middenklasse bereid is te betalen voor een systeem waar zij zelf ook van genieten.

Systemen die gericht zijn op de armsten zijn politiek minder populair. Mensen willen geen belasting betalen om de armen te helpen en in verkiezingscampagnes is een boodschap die opkomt voor de armen niet wat de gemiddelde kiezer het meest aanspreekt. Daarentegen kan geen enkele Europese politicus de universele toegang tot onderwijs en gezondheidszorg in twijfel trekken.

In mei publiceerde u een essay: “Het kompas veranderen. Groei zal armoede niet overwinnen.” (“Changer de boussole. La croissance ne vaincra pas la pauvreté”.) We stellen vast dat er nauwelijks wordt geluisterd naar voorstellen voor een paradigmaverschuiving in het licht van de klimaatcrisis. Heeft u het gevoel dat er naar u wordt geluisterd?

Ja, mensen zijn actief op zoek naar alternatieven. Er is veel belangstelling voor de boodschappen van talrijke onderzoekers over de hele wereld die pleiten voor een koersverandering om de groei van het BBP niet langer als de maatstaf voor succes te beschouwen.

Regeringen en politici lopen achter. Ze volgen een 20e-eeuwse benadering gericht op groei, ongeacht of ze van links of rechts zijn. Ze discussiëren over hoe ze die groei kunnen genereren en de vruchten ervan kunnen verdelen, net als in de jaren 60 of 70. Politici zitten vast in het idee dat grotere monetaire rijkdom de oplossing is voor elk probleem. Maar de economie kan niet onbeperkt groeien, want het metabolisme van de economie, het energie- en grondstoffenverbruik, botst met de grenzen van onze planeet. Ik ontvang veel positieve reacties op het idee dat armoede bestreden kan worden op een andere manier dan door economische groei. Niemand twijfelt eraan dat fundamentele veranderingen noodzakelijk zijn.

 

Nuttige links:

 

 

 

 

 

 

 

Meest recent